Werking van de “Pelmolen”, samengevat en per verdieping

De industriemolen, de Pelmolen heeft twee verschillende systemen:

Olieslagerij

Op de begaande grond is de olieslagerij, bestaande uit grote kollergang, twee vuisters, een voor- en naslag en een bijmolen met een kleine kollergang. Daarnaast zijn er twee oliekelders waarin de gewonnen olie kan worden opgeslagen en een voorraadschuur.

The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo



Het olieslaan:

  • Oliehoudend zaad, bijv. lijnzaad wordt gekneusd/geplet onder de rondgaande zware kantstenen, de kollergang genoemd.
  • Het gekneusde zaad wordt gelijkmatig verwarmd en omgeroerd op de vuister, een oventje met een dikke ijzeren plaat.
  • Dit verwarmde zaad wordt verdeeld over twee zakken of bulen en geklemd in de haren (persplanken).
  • Deze haren worden in het voorslagblok geladen.
  • Een wig wordt geheid in de voorslag en door de druk ( > 300 atm.) wordt de olie uit het zaad geperst. In de buulontstaateenplattelijnkoek.
  • De voorslagkoeken worden weer verpulverd in de stamper- of appelpotten.
  • Het olie slaan herhaalt zich in de naslag. Het naslagmeel wordt warmer gemaakt en de wig die kleiner en tapser is, weer in het naslagblok geheid. De laatsteoliewordteruitgeperst.
  • De naslagkoeken worden heel gelaten of in de bijmolen vermalen tot lijnmeel.

The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo

In juli/augustus 1976 heeft molenaar J. Kaal , van de Zaandamse oliemolen de Zoeker “haren” aangeleverd voor de voorslag die later zijn vervangen door plankjes. Na een aantal keren proefdraaien heeft hij een aantal tips opgeschreven voor aankomende molenaars.

Pellerij

Op de derde verdieping is de pellerij, bestaande uit twee in de vloer verzonken koppelstenen (de voor- en naloper), een zifterij en twee voorraadhokken. Op de verdieping eronder bevindt zich een wanmolen.

The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo



Het pellen:

  • Via het luiwerk zijn zakken gerst omhoog getakeld naar de derde verdieping, de pelzolder.
  • De kaar wordt gevuld met gerst, de schuif opengezet en de gerstenkorrels stortten zich op de zeer sneldraaiende pelsteen, de voorloper.
  • Door de middelpuntvliedende kracht worden de korrels naar buiten geslingerd en belanden tussen de pelsteen en het pelblik.
  • Tijdens het meedraaien met de pelsteen schuren de korrelbolsters langs het pelblik.
  • De korrels worden via de kuipschuif uitgelaten.
  • De gerst gaat nu naar de andere pelsteen, de naloper.
  • De halfgepelde korrels worden gezeefd en de gesorteerde korrels belanden opnieuw op de voorloper/pelsteen.
  • In totaal belanden de korrels zes keer op de pelstenen en drie keer op de zeef.
  • Uiteindelijk gaan de korrels een verdieping lager naar de wanmolen. Die waait de stofresten en vliesjes tussen de korrels vandaan en dan hebben we gort: gepelde gerst.


The title of the photo
The title of the photo
The title of the photo

De Kollergang

Olie wordt verkregen uit oliehoudende zaden als koolzaad, lijnzaad en raapzaad. De gewonnen (bio)olie hieruit wordt gebruikt voor consumptie, zoals door het ontbijt (lijnolie) of als bakolie (raapolie). Daarnaast voor technische doelen waarbij we kunnen denken aan lijnolie voor verfindustrie en als brandstof (raapolie) voor de verlichting van de vroeger veelgebruikte ‘snotneuzen’.

De wieken zijn al of niet voorzien van zeil, zodat ze zo’n 50 tot 70 enden per minuut draaien. Voordat we de olie uit het zaad gewonnen hebben, ondergaat het zaad een uitgebreide behandeling die begint onder de kantstenen, de kollergang.

Kantstenen

Met de kantstenen worden twee grote verticale stenen aangeduid die ons onmiddellijk opvallen als we beneden in de molen staan. Er is een binnen- en een buitensteen (2350 kg) die verschillend van grootte zijn en die ‘wringend’ rondlopen op een grote ronde steen, de ligger of het doodbed. Door het rondlopen wordt het zaad geplet en gekneusd. Alles is zichtbaar en voelbaar voor de molenaar.

Bolster

Door het pletten wordt de bolster van het zaad gebroken. De olie bevindt zich aan de binnenkant van de bolster. Na vijftien minuten wordt er wat vocht toegevoegd. Tijdens het ronddraaien van de twee kantstenen zorgt het strijkerwerk ervoor dat het zaad steeds onder het loopvlak van de stenen geschoven wordt. De stenen lopen in een verschillend spoor. Er is een zogenoemde binnensteen en een buitensteen. Het zaad wordt steeds recht voor de steen geschoven door het strijkerwerk.

Strijkers

Is het zaad voldoende geplet, dan wordt het strijkerswerk omhoog gehaald. De afloopbak en de koningsstrijker zorgen ervoor dat het meel (het geplette zaad is inmiddels meel) over de houten ring (kuip) geschoven wordt. Doordat de schuif in de kuip opengetrokken is valt het meel in de voorslagmeelbak. Vanuit deze bak wordt het gekneuste zaadmeel op de vuister geschept.

De Vuister

Stookplaats

De vuister is een met vuurvast stenen beklede stookplaats waaronder een vuur van lange turven gestookt wordt. Turven komen uit bijvoorbeeld het Wierdense veld. Luchttoevoer en asberging vindt plaats onder in de vuister, onderhoud van het vuur en afvoer van de rook gaat door het stookgat dat in de vuisterplaat uitmondt, waarna de rook vrij door de molen omhoog trekt. Het middengedeelte van de vuisterplaat wordt gevormd door de roerplaat waarop het ronddraaiende roerijzer het binnen de schuifring gebrachte meel vrij van aanbranding houdt.

Wollen zakken

Terwijl het zaad handwarm opgewarmd wordt, hangt de molenaar onder de vuisterplaat bevestigde kaartjes (trechtertjes) twee wollen zakken, bulen genoemd. Nadat de roerstok door middel van een hefboom omhoog is gesteld, wordt de schuifring over de trechters getrokken waarna het verwarmde meel in de twee bulen valt. Het toegevoegde vocht tijdens het kneuzen en het verwarmen zorgt ervoor dat de zuurgraad van de olie wat hoger is.

Haar

De gevulde buul komt nu tussen het ‘haar’, twee met leer beklede houten planken die dubbelgeslagen kunnen worden. De houten plankjes in de Pelmolen zijn de vervanging van de vroeger van jute en paardenharen gevlochten matten. Jaap Kaal van De Zoeker werd bij de restauratie van het oliewerk van de Pelmolen betrokken. Het zou logisch zijn dat hij, gebruikmakend van de ervaring van de maalploeg, haren voor Rijssen zou maken. Hij had zelf namelijk de beschikking over een pennenbank en een persbank op De Zoeker, maar deze bleken te klein voor de grote voorslaglaad van de Rijssense Pelmolen. Daarom is destijds gekozen voor gegroefde beuken planken.

De planken van de haren zijn op dit moment niet meer bekleed en gegroefd. Door de groeven worden de bulen gestrekt en zou schade aan de bulen veroorzaken. Door gladde planken gaan de bulen veel langer mee. Het haar met de bulen gaat nu naar de voorslag, waar ze tussen de beide staanders en jaagijzers van de voorslag worden geplaatst.

De Voorslag

Heipaal

Een slaghei(paal) wordt door een nok op de wentelas opgetild, valt naar beneden bovenop de slagbeitel. Deze is taps van vorm en wordt steeds dieper in het voorslagblok geslagen. De druk die hierdoor ontstaat perst de olie uit het zaad. Deze druk loopt in de voorslag op tot 280 atmosfeer, in de naslag zelfs tot 350 atmosfeer.

Laadgoed

Het laadgoed van de voorslag bestaat (foto Het Pink) uit (van links naar rechts): de ijzeren staander, een jaagijzer, het linker houten kussen, de losbeitel, een schei, de slagbeitel met tegengewicht (in de Pelmolen een steen op de eerste etage) nogmaals met een schei, het rechter kussen en daarna weer een jaagijzer en een staander.

De namen slag- en losbeitel zijn duidelijk: de eerste drijft door slagen van de slaghei de gaanders naar buiten, waardoor de olie uit het meel wordt geperst. Hoe dieper de beitel geslagen wordt, hoe hoger de druk op de jaagijzers. Om het blok zijn platte ijzeren banden gemaakt en vastgewigd. Deze schinkelbanden zorgen samen met het massieve eikenhouten blok dat de hoge druk veilig werd opgevangen.

Olie

Tijdens het heien vloeit de olie onderuit de kamers in roestvaste pannen, die klaargezet zijn om de olie op te vangen. Na ongeveer vijftig slagen is de massa voldoende uitgeperst. De koek is droog en stevig. Dit is te horen aan het geluid (op ‘stuit’ slaan), waarna de slaghei opgehangen wordt (geschort). Een paar klappen van de loshei op de losbeitel, die een contrawig-vorm heeft, zorgen ervoor dat de druk verdwijnt en dat het haar met de buul verwijderd kan worden.

De tot een koek geworden meelbrei wordt hierna uit de bulen gedaan. De molenaar stroopt nu de bulen van de koeken. Hierna worden de koeken gebroken onder de stampers in de appelpotten. Deze bewerking is noodzakelijk om ook de laatste olie uit het meel te kunnen afscheiden. Zijn de koeken gebroken, dan wordt het meel met behulp van de schilp, een schelpvormig schepje, uit de potten geschept in het uithaalderbakje. Het uithaalderbakje wordt geleegd op de tripzeef. Hier wordt het naslagmeel gezeefd. De grote stukken gaan terug naar de stamperpotten.

De Naslag

Fijne meel

Het fijne meel wordt verzameld totdat de bak vol is. Van hieruit wordt het op de naslagvuister gebracht om de bewerking, die het in de voorslag onderging nogmaals op de naslagvuister en in de naslaglade te ondergaan. In de naslaglade wordt het meel met groter druk geperst. De naslaglade is smaller dan die van het voorslag, met een slagbeitel waarvan de zijden minder schuin zijn en met een slaghei die meer slagen geeft. De naslagolie bevat meer onzuiverheden dan de voorslagolie.

Strooptafel

De naslagkoeken worden op de kaak van het naslagkoekenhok gestroopt en met het koeken- of zetmes van de onregelmatige kop en staarteinden ontdaan. Daarna worden ze opgestapeld. Door het op maat snijden krijgen de koeken allemaal hetzelfde gewicht. Restanten worden vermalen tot meel.

Koeken

In de Pelmolen bestaat ook de mogelijkheid de naslagkoeken te vermalen tot lijnmeel (als lijnzaad gebruikt is). De naslagkoeken zijn zo hard dat jong vee hun tanden er op stuk bijten. Vermalen tot meel is een goed alternatief om niets van het lijnzaad verloren te laten gaan. Dit gebeurt in het bijgebouwtje, waar een kollergang staat die een verkleinde uitvoering is van de kollergang in het midden van de molen.

Schellenrad

Als de voorslag en de naslag tegelijk werken, dan kan de molenaar het schellenrad inschakelen. Het schellenrad telt het gewenste aantal slagen en waarschuwt de molenaar die meestal bij de voorslag staat te werken door het geklingel van een bel dat de koeken in de naslag klaar zijn. Afhankelijk van de bestelling van de klant kan de molenaar op het schellenrad een schijf van 50 tot 80 slagen zetten. Koeken waar 50 slagen op gegeven heten ‘murwe’, koeken waar 60 slagen op gegeven zijn ‘halfzachte’ en koeken waar 80 slagen op gegeven zijn heten ‘harde’. De harde koeken zijn het goedkoopst, omdat hier bijna geen olie meer in zit.

Kelders

De gewonnen olie wordt gezeefd en komt in een van de drie oliekelders. De inhoud van één oliekelder in de Pelmolen is ongeveer 4000 liter. Met behulp van een houten pomp kan men een vaatje of een kruikje volpompen. De bio-olie wordt opgevangen in roestvrijstalen bakken, gezeefd, verpakt in speciale donkere flesjes en voorzien van houdbaarheidsdatum.

Op dit moment levert 100 kg lijnzaad 80 kg koek en 20 kg olie op. De totale productie van een oliemolen was bij een zestien-urige werkdag ongeveer 150 last per jaar. Eén last is 2000 kg. Een last lijnzaad geeft ongeveer 600 kg olie en ongeveer 1400 kg koeken. De totale productie per jaar ligt bij ongeveer 200 werkbare dagen per jaar op zo’n 120.000 kg.

Het voltallig personeel van de oliemolen bestond uit:

  • blokmaalder (meesterknecht)
  • nachtblokmaalder (beiden zo genoemd omdat ze voor het blok, de slagpers, stonden)
  • steenknecht (die de kantstenen en stampers bediende)
  • dagjongen
  • nachtjongen
  • pletjongen
De werktijd was onderling zo verdeeld dat er overdag vier en ’s nachts drie personen op de molen waren. Dat er ’s nachts minder mensen nodig zijn komt omdat het dan regelmatiger waait. Het weekloon van het personeel van een oliemolen was afhankelijk van de wind en het soort zaad waaruit de olie geperst moest worden. Geen wind, geen loon.

Eerste Verdieping

Aandrijfmechanisme

Op de eerste verdieping zijn te zien het aandrijfmechanisme van de stampers en heien die we hiervoor al enkele malen genoemd hebben. De grote horizontale as noemen we de wentelas. De wentelas is voorzien van nokken voor het oplichten van de heien en stampers. Voor de voorslag heien twee nokken tegenover elkaar en verder voor iedere stamper en naslaghei drie stuks onder hoeken van 120 graden. De nokken zijn zodanig over de wentelas verdeeld dat geen stampers of heien tegelijk worden opgelicht. Bij het ronddraaien van de wentelas tillen de in de wentelas gestoken nokken de heien en de stampers op aan de uitsteeksels, de vuisten die aan de boveneinden van de heien en stampers zitten.

Wentelwiel

Midden op de wentelas zit het wentelwiel (56 kammen) waarvan de kammen grijpen in de dollen (19 staven overbrengingsverhouding 0,66) van de schijfloop. De schijfloop zit bevestigd aan de koningsas of spil die tot boven in de molen doorloopt en in beweging wordt gebracht door het bovenwiel in de kap. De koningsspil staat op een taats in een bint van het onderstel.

Spoorwiel

Verder zien we aan beide einden op de wentelas een klein spoorwiel waarvan de beweging overgebracht wordt op een kroonwiel, de zogenoemde overwerker.

Spil

Middenvoor zit dan het grote steenwiel (82 kammen), waaraan de spil van de kantstenen is bevestigd. Wanneer deze spil vanuit zijn schuine stand horinzontaal getrokken wordt, dan grijpen de steenwielkammen in de staven van het steenschijfloop (12 kammen, overbrenging 0,28 ), dat op de koningsspil is bevestigd.

Kantstenen

De kleine kantstenen, kollergang, in het bijgebouwtje kunnen in beweging worden gezet door het wiel van de horizontale spil in het wiel op de wentelas te trekken.

Drogen

Op deze verdieping zijn er voor en achter een zolder voor het drogen van hout en de opslag van materialen en gereedschap.

Tweede Verdieping

Gaanderij

Wanneer u naar buiten loopt en op de stelling of gaanderij van de molen staat, ziet u in oostelijke richting van de molen de overblijfselen van wat vroeger de haven van de molen was. Vanaf de haven was er een directe verbinding met de rivier de Regge.

Aanvoer

De Pelmolen kreeg zijn grondstoffen voor het slaan van olie en voor het pellen van gerst grotendeels over het water aangevoerd. Deze aan- en de afvoer van grondstoffen werd verzorgd door beurtschippers, hoofdzakelijk uit het naburige Enter. Zij konden met hun speciale scheepjes, zompen genoemd, de smalle waterweg bevaren.

Schaliën

De romp en de kap van deze achtkantige stellingmolen zijn bedekt met eikenhouten schaliën.

Wiek

De wiek van de molen (vlucht 22.40) bestaat uit twee roeden. Een roede is een lange balk die door de gietijzeren askop ( gegoten bij prins van Oranje 1869) boven in de molen gestoken en vastgewigd is. Deze lopen naar de uiteinden smaller toe. Vroeger waren de roeden altijd van grenen hout. Bij de restauratie van de molen zijn deze vervangen door Brunia gelaste stalen roedes. In de roeden zijn de heklatten gestoken, onderling verbonden door lange zoomlatten. Over dit houtwerk kunnen de zeilen gelegd worden om de windvang groter te maken. Het vlak van een wiek, oud-Hollands is enigszins schroefvormig/zeeg , dit gezien de hogere snelheid bij het uiteinde van de wieken.

Dwarsbalk

Kijken we omhoog, dan zien we door het voorgedeelte van de kap een dwarsbalk die aan beide zijden een flink eind uitsteekt. Van de uiteinden van deze ‘lange spruit’ lopen twee balken naar beneden: de ‘lange schoren’. Achteraan gaat door de kap een kortere balk, ‘korte spruit’ geheten. Ook van deze balk gaan twee balken naar beneden, de ‘korte schoren’. Dan is er nog aan het midden van de achterzijde van de kap de zware ‘staartbalk’, eveneens van boven naar beneden. De lange en de korte schoorbalken zijn onderaan met de staartbalk tot één geheel verbonden en met elkaar vormt dit alles de staart van de molen. Door middel van de staart wordt de molenkap naar verschillende windrichtingen gedraaid, het ‘kruien’.

Molenkap

Het kruien van de kap is noodzakelijk om de molenkap recht op de wind te zetten en zodoende het meeste effect van de wind te hebben. De kap rust op neuten, afgeronde blokken eikenhout. Het rondkruien gebeurt met behulp van een kruilier. De kruilier is een windas waaromheen een ketting is geslagen die verankerd wordt aan de stellingleggers. Door de kruiketting telkens naar een volgend punt op de stelling te leggen kan de staart telkens naar een volgend punt op de stelling gekruid worden.

Vangtouw

Het dikke touw, met houten klosjes wat in de buurt van de kruilier naar beneden hangt en boven aan de vangstok is bevestigd, is het vangtouw. Hiermee kunnen we de molen stilzetten/vangen als de molen draait.

Waaierij

Binnen in de molen is de waaierij/wan. Om beter te kunnen begrijpen waar deze voor dient loopt u eerst door naar boven. U komt dan op de maalzolder van de pellerij.

Derde Verdieping

Gerst kan worden gepeld tot gort, bruine rijst tot witte rijst. De graankorrel wordt van zijn kaft gescheiden. Gort was vroeger vast onderdeel van een maaltijd, tegenwoordig eet men aardappelen, rijst, pasta. Omdat er geen vraag meer naar is, wordt er niet meer gepeld, terwijl de Pelmolen wel pelvaardig is.

Pellen kan alleen bij stevige wind van ten minste 5 Bft. Om de wind vast te houden hebben de wieken een diepe zeeg, schroefvormig. Om de stenen nog sneller te laten draaien kan de olieslagerij worden afgekoppeld en is de overbrenging van steenrondsel op het ravenwiel 1 ; 9,79.

Uit veiligheidsoverweging van het rondvliegen van de stenen zijn deze verzonken in de vloer. Van het totale pelproces is niets te zien. De pelmolenaar moet het van zijn gevoel en zijn gehoor hebben.

Lui

Voordat het pellen van de gerst begint worden de zakken met gerst door middel van de lui (de hijsinrichting) opgeheven en boven in de molen leeggestort. De gerst komt hierna terecht op de korenharp, een hellend gestelde zeefbak, die een viertal harpramen bevat. Deze ramen, die met fijn gaas bespannen, zijn liggen boven elkaar, die met de grootste gaatjes bovenaan. De harp wordt door middel van een krukspil (harpspil) in zijwaartse beweging heen en weer geschud, waardoor de gerst niet tot rust kan komen. De grootste korrels, overlopers genoemd, verlaten met stukjes stro, takjes en dergelijke het bovenste raam en worden aan onderaan opgevangen. De andere, kleinere korrels vallen door de gaatjes en komen op het volgende raam terecht, enz. Door het onderste raam ontwijken zand- en kleideeltjes en stof. Bovendien wordt de korenharp of zeef gebruikt om de gerst/gort te ontdoen van halve korrels of stof.

Stenen

De stenen van de Pelmolen, twee stuks, bevinden zich onder de maalzolder en zijn als de maanstukken erop liggen onzichtbaar. Van het eigenlijke pelproces dat zich in de kuip tussen het pelblik en de steen afspeelt valt van buitenaf niets waar te nemen. De pelsteen, de loper, ligt vrij (1,5 > 2 cm) boven de legger. Deze ruimte veroorzaakt een luchtstroom die de korrel naar buiten slingert. Aan de buitenzijde van de steen beweegt de luchtstroom zich naar boven en draait de korrel aan de zijkant van de pelsteen mee.

Pelsteen

De pelsteen is omgeven door een ringblik: dunne ijzeren plaat die is geperforeerd, spijkergaatjes met puntjes. Het pelblik is aan de naar de steen toegekeerde kant scherp en vormt in de kuip een grote cirkelvormige rasp. De ruimte tussen pelblik en pelsteen is 1 >1,5 cm. Deze ruimte bepaalt het soort gort: ronde, lange, of parelgort.

Schuif

Door het openen van een schuif, onder in het kaartje, stroomt de gerst omlaag, valt op de steen, maar wordt door het snelle ronddraaien van de steen naar de kuip gedreven en komt vervolgens tussen steen en kuip terecht. Door de wrijving tussen de stenen en het pelblik wordt de dop (‘pel’ geheten) van de gerst afgeschuurd en ontstaat de blote korrel. Na een bepaalde tijd, afhankelijk van de snelheid van de steen, wordt de kuipschuif geopend en kan de uitloper (de hoeveelheid gerst tussen steen en kuip) ontwijken. Van de eerste pelsteen (voorloper) gaat het naar de tweede pelsteen (de naloper).

Relsel

Door een houten koker stroomt het relsel (éénmaal gepelde gerst) en doppen naar de waaierij, stellingverdieping en die blaast dan de doppen in het doppenhok, terwijl de ontklede gerst in de bakken valt. Gedurende het pellen wordt een gedeelte van de doppen en van de korrels fijngeslagen tot meel, dat door de gaatjes in het pelblik ontwijkt en zich in de ruimte buiten de kuip verzamelt. Dit afvalproduct, relmeel geheten, wordt zodra de rel af was door een koker naar beneden afgevoerd. Het relsel, eenmaal gepelde gerst, wordt in zakken gedaan en opnieuw gepeld nadat het weer gezeefd is. Vervolgens gaat de gerst nog een keer over de voorloper en naloper heen. Deze behandeling wordt dikwijls tot driemaal toe herhaald en zo wordt de diepgepelde gort verkregen, die in totaal zes keer over een pelsteen is gegaan.

Loper

Op de stellingverdieping kan men de loper (zo’n 2000kg) met behulp van hefbomen tillen. Tijdens het pellen bevindt zich gerst om de steen, in de spleet tussen het blik en de steen. Hierbij wordt de gehele hoogte van de steen gebruikt. Als plotseling de wind wegvalt of minder wordt, zakt de gerst onder de steen. De pelsteen graaft zich in. Om de molen weer aan te kunnen laten lopen, zou het lichtewerk gebruikt kunnen worden.

Vierde Verdieping

Aandrijfmechanisme

Op deze verdieping bevindt zich het aandrijfmechanisme van de hiervoor besproken pellerij. In het midden zit het grote ravenwiel (100 kammen) op de koningsspil bevestigd. Links en rechts hiervan zitten de schijflopen (20 staven) die aan de steenspillen vastgewigd zijn. De overbrenging is 9,79. Als de molen stilstaat, kunnen de schijflopen in de kammen van het ravenwiel geduwd en vergrendeld worden, zodat het ravenwiel de schijflopen aandrijft als de molen draait. De schijflopen draaien in een verhouding tot het ravenwiel 1 op 5. Dit is nodig om voldoende snelheid te krijgen voor het pellen. Om een gelijkmatige draaisnelheid te krijgen is veel kracht nodig. Bij een pelmolen zijn de wieken van een diepere zeeg voorzien. Het zeil is breder, de windborden breder en hoek van de heklatten ten opzichte van het vlak van beweging groter. Er wordt eigenlijk pas gepeld als een oliemolen zeil gaat verminderen, zóveel kracht vereist pellen.

Kamwiel

Boven het ravenwiel bevindt zich een kamwiel dat het luiwerk aandrijft. Met het luiwerk kunnen de zakken omhoog gehesen worden.

Koppeling

Bij de bouw van de Pelmolen is gekozen om de pellerij onafhankelijk van de olieslagerij te laten werken. Net onder het ravenwiel bevindt zich een houten koppeling, wat uniek is. De koningsspil bestaat uit twee delen. De bovenste koningsspil rust op een taats in de onderkoningsspil. Twee boven elkaar liggende raamwerken (met ijzer op de foto) zijn geborgd met twee dikke, massieve klossen (licht van kleur). Deze klossen laat men zakken op de twee evenwijdige binten. Het bovenste raamwerk is nu vrij en de pellerij is nu losgekoppeld van de olieslagerij. In de evenwijdige balken zijn brillen, halfronde uitsparingen aangebracht om de onderste koningsspil in een verticale positie te houden.

Vijfde Verdieping

De Molenkap

Aandrijfmechanisme

De molenkap glijdt over ‘neuten’, afgeronde blokken hout die gesmeerd worden met varkensreuzel.

Kamwiel

Bovenin ziet u de gietijzeren molenas, fabr. De prins van Oranje te ’s Hage, 1869 nummer 636, 6,61m, voor en achter gelagerd in steen (halssteen en pensteen). Op de as bevindt zich het bovenwiel (47 kammen). Deze grijpt in de bonkelaar (24 kammen), waar de koningsspil aan vastzit. De koningsspil drijft het benedenwerk aan.

Stutvang

Om het bovenwiel zit een krans van remblokken, de vang. Met deze stutvang kunnen de wieken afgeremd en tot stilstand gebracht worden. De vang werkt als volgt: beneden op de stelling trekt men aan het vangtouw, waardoor de vangbalk omhoog komt.

Vangbalk

Aan de vangbalk zit een pen die in de sleuf van het sabelijzer past. In deze stand zijn de remklossen los van het bovenwiel en kan de molen vrij draaien. Wil men de wieken tot stilstand brengen, vangen, dan geeft men een korte ruk aan het vangtouw. Het sabelijzer slaat hierdoor naar achteren en tijdens deze uitslag laat men de vangbalk zakken. Die trekt dan door zijn eigen gewicht de band met remblokken aan. Dit vereist wel enige vakmanschap, wat slechts door ervaring kan worden verkregen. Te plotseling remmen kan ernstige gevolgen hebben, bijvoorbeeld roede- of asbreuk.